vorige

Index

Dagboek "Het Beleg van Delfzijl"

8 November 1813 - 4 mei 1814
door Pieter Jan Vos


Pagina 4


forward

 

December 1813

6 Maandag. Niets merkwaardigs voorgevallen.

7 Dinsdag gingen 2 douanenbooten met gewapende manschappen, ieder met een mudszak op den rug, onder zeil, met oogmerk om van de Oost-Vriesche wal eenige buit te halen; doch werden aldaar zoo wel begroet dat zij met ledige zakken spoedig terugkeerden.

8 Woensdag mocht niemand de poort uit dan na van een pas van den commandant voorzien te zijn.

9 Donderdag des morgens ging de oud-commandant van Emden, Gombaad, als Parlementair naar Emden, alsmede een ledig schip. Ook vertrokken dien zelfden dag twee schuiten met burgervrouwen van hier naar Appingedam.

10 Vrijdag zag men veel volk werken aan de batterij tusschen het huis van Bellinga en Bierum, waarop van hier vele schoten van den wal werden gedaan. Tegen den middag werd een officier als Parlementair alhier geblinddoekt binnen geleid, welke 2 uren daarna uitgeleid werd; nog vertrokken dien zelfden dag nog een schuit met burgervrouwen en kinderen en zag men op de Eems twee Engelsche brikken.

11 Zaterdag. Des morgens hoorde men eenige kanonschoten op de Eems, doch door den sterken mist konde men niets zien. Tegen den middag vertrokken mijne moeder en beide zusters met een tjalk van hier naar Groningen, alsmede een schuit, beide vol beladen met vrouwen en kinderen - daarna ging ik naar de commandant, om dezen te verzoeken mij te permitteeren om mijne vrouw en kinderen met een ledig schip van hier naar Emden te mogen zenden; waarop hij mij antwoordde, dat er zich in deze haven geen ledig schip meer bevond en waarop ik zeide dat er nog één, en welk tot de haven van Emden behoorende, voorhanden was; dit niet willende geloven, gelastte hij mij dezen schipper tot hem te brengen. Hierop haastte ik mij dadelijk dezen schipper, zijnde I.S. de Jonge, bij mij te doen komen, nam zijne ladingspapieren en liet hem alleenlijk zijne fransisatie en congé, gaf hem de noodige instructie en gingen daarop tezamen naar de commandant, wien ik alle vragen, welke hij den schipper deed, beantwoordde; o.a. deed hij hem de vraag "of de schipper ook goederen geladen had". Deze vraag, wel te wachten zijnde, antwoordde ik hem hierop dadelijk: "Eenige zeer weinige, welke hij voor zijn eigen conto, voor de vrachtpenningen welke hij van zijne reis naar Amsterdam had overgehouden, ingekocht had, en indien men hem deze ontnam dat hij dan totaal arm was"; hetgeen hem zoo bewoog, dat hij dadelijk ordonneerde een pas tot het vertrek van voorgemelde schipper, mijne vrouw en 2 kinderen te vervaardigen. Deze in handen hebbende, deed ik den schipper het schip dadelijk in vlot water halen, gedurende welke tijd mijne vrouw zich (...)


Gebruik s.v.p. het contactformulier voor vragen en opmerkingen Pagina 6
Scan(s): 07