April 1814 9 Zaterdag. In den afgeloopen nacht vertrok van hier ten 4 ure een Parlementair naar Appingedam, welke hedenmorgen omstreeks 6 ure retourneerde. Ook vertrokken dezen ochtend met permissie van den commandant uit deze haven 8 turf- en andere scheepjes. Deze een eind weegs buiten de haven zijnde, werd van de alhier op de Eems gestationneerde Engelsche brikken een longboot op dezelve afgezonden met eenige manschappen, op dewelke van het Kostverloren de lompe streek begaan werd een kanonvuur te maken, waarop deze boot terug ging en tengevolge van dien vuurden de Engelsche brikken op genoemde schepen en noodzaakten hen buiten derzelver geschut te ankeren; doch eenigen tijd daarna zag men dezelve aan den dijk liggen en het ware te wenschen dat deze arme lieden aan de andere zijde mogten ontvangen worden, uithoofde dezelve alhier den geheelen winter van ’t begin van ’t beleg als slaven hebben moeten werken en bijna van honger en koude omgekomen zijn. Omstreeks 1 uur zag men de brikken van onderen tot boven en van achteren tot voren met vlaggen en wimpels behangen, zelfs tot onder haar boegsprieten, alwaar men de Fransche zoo laag mogelijk tot in het water zag hangen. Ten 2 ure losten dezelve zonder tusschenposing al hun geschut, hetgeen zonder twijfel het vieren van een of andere groote overwinning ten doel heeft. Heden wederom een congres op de molens van den heer Garrelts zullende plaats hebben, was men sterk bezig de noodige bruggen achter Farmsum te slaan. Ten 2½ ure begaven zich derwaarts 3 colonnen Infanterie; het eene uit Zwitsers, het andere uit Veteranen en het derde uit Douanen bestaande, benevens 10 tambours en 2 pijpers. Eenige oogenblikken daarna waren ook de rijtuigen gereed. In het eerste plaatsten zich de Majoor der Artillerie Lebel en de Luitt Colonel der Zwitsers v.Bleuler en in het andere de Capt der Genie Carette benevens de Inspecteur der Douanen Vimont. Tot escorte reden voor gemelde rijtuigen: 1 trompetter, 1 met de witte vlag, 1 onderofficier en 6 douanen en werden gevolgd door 1 Luitt en 16 gens-d’armes, allen te paard. Ten 3 u. kwamen deze bij de molens aan en eenige oogenblikken daarna zag men door het land van de zijde van Geefsweer aankomen 4 personen, waaronder 1 in ’t rood gekleed, die een witte vlag droeg. Deze werden nog gevolgd door 3 andere personen, waarvan 2 een koffer of valies droegen. Naderhand hoorde men, dat eerstgenoemden de Engelsche officiers en de laatsten hunne sloeproeyers waren geweest. Vervolgens kwam ook de stoet van Appingedam aan, welke eene aanzienlijke bedekking scherpschutters bij zich had, die zich aan gene zijde der molens tegenover het volk van deze kant, hetwelk aan deze zijde der molens stond, plaatsten. Ten 5½ ure kon men zien, dat het congres afgeloopen was, dewijl de van hier afgevaardigden weder in hunne rijtuigen stapten en afreden (...)
|