27 December 1813 dat het op twee canonneerbooten was geweest onder commando van den LuittColonel Hinxt, de Luitts Diemen, Paling en Walree, welke onder voorgeving aan den commandant dezer plaats van eenige prijzen op de Eems te willen nemen, deze haven uit kwamen en dadelijk, zoodra zij op de Eems waren, hunne koors zetteden naar de Engelsche brikken, waarbij men dezelve heden morgen als in linie geankerd zag liggen. Een douaneboot met douanen, welke hem tot het nemen der prijzen zouden assisteeren, is terstond toen hij hun voornemen zag, als een jongen welks vlieger is afgeknapt in deze haven geretourneerd. Tegen den avond zag men twee cavaleristen langs den dijk van Termunderzijl komen aanrijden, zijnde 1 Parlementair en 1 trompetter, welke onder de wal genaderd zijnde, na ca. 5 minuten wachtens hunnen depeche aan een Lt. van de douanen overhandigden en daarop weder terug reden. Verder werd heden geproclameerd, dat ieder ingezeten gelast werd binnen 24 uren aan den Maire opgaaf te doen welke levensmiddelen ieder nog onder zich berustende had en hoe lang hij met zijn huisgezin van dezelve kon leven. Vervolgens, dat ieder welke nog wapens onder zijne berusting had, dezelve op straffe des doods binnen 24 uren aan het arsenaal moest inleveren en dat ieder burger hoegenaamd niets van een militair mocht koopen. 28 Dinsdag vertrok van hier nog vroeg in den morgen 1 Parlementair, welke tegen den middag terugkwam; ook hoorde men heden achter Farmsum eenige schoten met klein geweer. 29 Woensdag. Niets besonders voorgevallen, als dat in den afgeloopen nacht velen gedeserteerd zijn. 30 Donderdag hoorde men des morgens achter Farmsum een stuk musketvuur, ook waren de Engelsche brikken onder zeil en deden eenige kanonschoten op Delfzijl, waarvan echter de kogels de wal niet bereikten; des namiddags kwam 1 Parlementair van Appingedam tot aan de buitenwacht. 31 Vrijdag. Des nachts ging de commandant alléén vergezeld van eenige manschappen buiten de Farmsummer poort, liet de vloeddeuren der sluis open zetten en vastbinden; iets hetgeen een verstandig man had kunnen voorzien gebeurde; daar, zoodra de vloed opkwam, de kettingen talies en palen braken en de deuren met een ijsselijk geweld digt sloegen en werd dus zijn belagchenswaardig plan verijdeld, want zijn voornemen was, om alle de belegeraars zoo in stilte te doen verdringen, doordien hij vooraf alle de buitenwachten had doen inrukken, welke met het aanbreken van den dag weder naar hunne posten terug keerden. Heden dik van mist en hoorde men eenige kanon- en geweerschoten.
|