De heer H.J. Jansonius te Overschild verstrekte ons de gehele afscheidsrede, die op 15 september 1844 door Dr. Ds. A. Rutgers van der Loeff in de Ned. Herv. Kerk te Noordbroek werd gehouden. Hartelijk bedankt, heer Jansonius! | ||
Dr. Ds. A. Rutgers van der Loeff was predikant te Slochteren van 1832 tot 1836, te Noordbroek van 1836 tot 1844, te Zutphen van 1844 tot 1847 en te Leiden van 1847 tot 1872. | ||
Om de gehele afscheidspredikatie in één artikel op te nemen in de Noord- en Zuidbroekster hebben we ons genoodzaakt gezien, enkele passages uit zijn gehouden rede te publiceren. Hij begon zijn rede aldus: | ||
Het tijdstip is dan gekomen, waartegen ik, lang heb opgezien. Hoe zwaar ik mij hetzelve ook had voorgesteld, ik besef nu, dat de indruk der werkelijkheid veel sterker is dan die der verbeelding! Inderdaad, nu ik voor ’t laatst in mijn betrekking tot U, deze leerstoel beklommen heb, en voor ’t laatst mijn ogen ophef over U! | ||
Gemeente, aan wien ik bijkans 8 jaren nauw verbonden was, die gedurende al die tijd, het voornaamste voorwerp van mijn denken en handelen geweest zijn. O! nu dreigt mijn hart te breken. Ik weet wel, dat hier mijn gevoel mij niet mag overweldigen, maar ach, wat zal de zwakke mens doen tegen de machtige aandrang der aandoeningen; vooral, wanneer hij tot gelijk gestemde harten spreekt? Neen Geliefden, of staat niet op het gelaat van velen Uwer, duidelijk te lezen, dat ge de gewaarwordingen, die mij deze scheidsmuren zo bang maken, gelijkelijk met mij deelt? | ||
Dr. Ds. Rutgers van der Loeff vervolgt: | ||
Het doel dezer plechtige samenkomst is, dat ik U een laatst vaarwel toeroep, maar ik mag daarbij geenszins mijn ambt uit het oog verliezen.Met een bedroefd hart kwam ik van mijn eerste, onvergetelijke standplaats tot U, maar mijn droefheid is in blijdschap verwisseld. Of zou ik te ver gaan, wanneer ik openlijk verklaar, dat onze onderlinge verstandhouding weinig te wensen overliet? Was ’t ook soms, dat voor een wijle met enkelen, de vrede verstoord werd. Was ’t ook al, dat ik reden had mij over sommigen te bedroeven en zij evenzeer over mij. | ||
Neen, zolang de naam Noordbroek mij dierbaar zal wezen moge dezelve mij opleiden tot God en zo wederkerig mijn naam bij U in zegening mocht kunnen blijven. Hij dringt bij U dan tot bestendige verheerlijking desgenen, zonder wien ik niets goeds vermocht; dit zij onze ernstige toeleg. Ook in mijn levenskelk werden bittere droppelen gemengd, toen vaders, broeders, magen en vrienden ontzonken, menigerlei ander bezwaar mij drukte, terwijl ik niet het minst hevig geschokt werd, door de roeping naar elders, die mij nu los rukt, van zoveel, dat mij lief en dierbaar is. Waar gij een dierbaar kind of echtgenoot of aanverwant ten grave bracht, daar stond ik veelmalen niet ambtshalve alleen aan de doodsbare, maar ook van harte treurende over het verlies van een leerling, een vriend of waardig gemeentelid. | ||
Dat trouwens de zinnelijke mens soms door zijn heiligste aandoening zich noch laat wegslepen en een speelbal wordt, van de indruk des ogenbliks, dat gevoel ik maar al te zeer in deze ure nu ik na meer dan 900 malen, hier voor Uw aangezicht te zijn opgetreden, mij voorstel, dat ik voortaan Uw aangezicht zelden, misschien nooit weder zal zien. Door langdurig verkeer, wordt men ten laatste zo aan elkander gewoon en de banden der gehechtheid, zijn allen door lotgenootschap en vertrouwelijke omgang sterker en boeiender geworden, zo, dat het verscheuren daarvan de ziel pijnlijkheid aandoet. Neen, ik ontveins het niet, smartelijk valt het mij, van U, die ik als meer volwassen, tot ledematen der Gemeente heb aangenomen, te moeten scheiden. Het valt mij zwaar te moeten scheiden van U, hartelijke en getrouwe vrienden, in wier woning ik steeds welkom was, die mij de mijnen met velerlei blijken van toegenegenheid hebben overladen. | ||
De dominee besluit: | ||
Vaartwel! Gij allen, tot wien ik als Leeraar te dezer plaatse, in enige bijzondere betrekkingen stond, of aan wie ik bijzonder verplichting heb of mij bijzonder verbonden gevoel. En Gij mijn Doopsgez. Vriend, met wien ik steeds één hart en één ziel ben geweest, en wiens omgang aan velen moet geleerd hebben, dat de Geest van Christus niet afhangt van geloofsbegrippen en vormen, ja zelfs verre verheven is boven kerkgenootschappelijk verschil. Vaar eeuwig wel, Gemeente van Noordbroek! Ik spreek dit laatste woord met een diep bedroefd en geroerd, maar toch ook met een dankbaar, getroost en kalm gemoed. Het is mij lichter geworden om ’t hart nu ik ’t voor God en Ulieden heb uitgestort. | ||
Dr. Ds. Rutgers van der Loeff was gehuwd met Romelia van der Tuuk (een dochter van Ds. Van der Tuuk). In Noordbroek werden geboren op 30 januari 1837 Suzanna Maria van der Loeff, op 15 juli 1839 Abraham van der Loeff, op 15 november 1840 Michaël Rutgers van der Loeff en op 15 juni 1842 Pieter Arnoud van der Loeff. Het huis waarin ze geboren werden was toen genummerd no. 218, thans Noorderstraat no. 1. |