|
|
2 Februari 1885 Ouders niet- maar toch als ouders jegens elken Schim gezind, Wordt Gij, na uw eigen kindren, door de Schimmen ’t meest bemind! Ziet! die vogels in hun wapen! Gij waart hun als d’oude Stam, Die hen, toen hun nest verstoord werd, in zijn schut en schaduw nam. Heil aan onze tweede Ouders! Voor zoo menig hart’lijk blijk Van hun trouwe zorg en liefde, dankt hen heel het Schimmenrijk. Het Schimmenrijk! Helaas! ook andre beelden Verrijzen bij dat woord voor Uwen geest, Gestalten van wie eens zoo hart’lijk deelden In uwe vreugd op ’t groen of ’t zilveren feest! Gij, en niet Gij alleen, mist heden, ach zoo noode Het woord, den handdruk van zoo menig dierbren doode, Die kort of lang geleén vóór u moest henengaan! Toch fluistren zij u toe: weent niet want ziet, wij leven! In uw herinnering zijn wij u bijgebleven. Ook wij, we zeeg’nen u! Neemt ook ons dankwoord aan! Zoo zal op ’t gouden feest van heden ’t Gejuich der hoop met de herinnering aan ’t verleden De scherts met ernst, de lach soms met een traan, De vreugd met weemoed samengaan. Zoo zal de wensch van wie u nu omringen, Vereenigd met het woord van wie daar henengingen, Ten hemel rijzen als een beê: God, die U zegende op al uw wegen, En voor zoovelen U gesteld heeft tot een zegen, Hij deel’ aan d’avond van uw leven Nog het beste, wat Hij heeft te geven, Zijn rijksten zegen U nog me?!
|