|
|
Op het Gouden Feest mijner
Grootouders
2 Februari 1885
Al vergaan weldra de bloemen valt hun bloesem spoedig af Eene bloem, zoo schoon, zoo teder Boog het kelkje nooit ter needer En blijv bij u tot in het graf
’t is de bloem van 't huwelijksleven, Van rustloos werken, zorgen,streven; Het was Gods wijze vaderhand, Die in uw hart haar heeft geplant.
Groen waren hare eerste blaâren Thans is zij gansch met goud belaân, En, mocht de Hovenier haar sparen, Gij ziet er diamanten aan
|
|