|
|
1860 Welk liefelijk tafreel breidt voor mijn blik zich uit. 'k Zie u, na vijfentwintig jaar: getooid als gouden bruid. En uw bruidegom aan uw zij, Dankbaar en verheugd als gij, En uw dochters en uw zonen, Waar zij op deez' aard wonen, Allen om U heen geschaard, Om God daar boven, Dankbaar te loven, Dat hij hun ouders zoo lang heeft gespaard.1885 Voor vijfentwintig jaar klonk dus de profecij, Op 't Zilveren bruiloftsfeest, toen allen even blij Van harte samenstemden in dit lied En de vervulling daarvan hoopten in 't verschiet Maar nu zij is vervuld, past ook een luid Hoezee! Waartoe bij deze 't sein geeft uw
|
|