|
|
5 Zo pratend, nu in ernst en dan in luim steeds nader Schikt 't Gouden paar al dicht en dichter bij elkaar En door dat steeds herhaald, ' Zeg weet gij moeder, vader? Trilt straks in beider hart één en dezelfde snaar.
6 En Vader spreekt geroerd: "Ook wat we ook werden, kregen, Wij wisten't niet vooruit, 't was onverwachter zegen. En Moeder zij belijdt: dat boven bidden, denken Hun leven arm aan smart zoo rijk was aan geschenken".
7 Zoo brengt hun beider hart aan 't eind van veel herdenken, Aan al hun wel en wee in al die vijftig jaar Den dank aan elk die hun, al was 't één bloem mocht schenken, Maar d' einddank wordt gebracht aan Hem, d' Alregenaar!
8 'Ja liefdevolle God! U Bron van kracht en leven! 'U bovenal den dank voor alles ons gegeven. 'Gij voerdet ons tot elkaar, Gij bracht tot hier ons samen, 'Met U gaan wij gerust, ook tot aan 't einde.Amen!
|
|